NVOG voorzitter Christianne de Groot schreef namens het NVOG bestuur en met bijzonder hoogleraar recht, zorgtechnologie en geneeskunde Corrette Ploem onderstaand opiniestuk in de Volkskrant.
Is een gevangenisstraf of maatregel van de kinderrechter een oplossing voor zwangeren die een risico vormen voor de gezondheid van hun ongeboren kind? Als het aan het Openbaar Ministerie (OM) en de kinderrechter ligt, wordt die vraag met ja beantwoord. Het OM stelde recent strafvervolging in tegen een vrouw die wordt verdacht van een poging tot doodslag en ernstige mishandeling van haar kind vanwege drugsgebruik en het zich onttrekken aan hulp door daartoe aangewezen instanties tijdens de zwangerschap.
In juli van dit jaar verleende de kinderrechter in een andere zaak vervangende toestemming voor het uitvoeren van een keizersnede. Het ging om een zwangere die kampte met psychische problemen. Die toestemming was volgens de betrokken jeugdzorginstelling nodig om de ingreep bij haar uit te voeren. Als zij die zou weigeren zou dat grote risico’s opleveren voor haar ongeboren kind, aldus de jeugdzorginstelling. Het is opmerkelijk dat de rechter zich niet afvroeg of de vrouw zelf kon beslissen over de ingreep. In zijn ogen liep het ongeboren kind dusdanig gevaar, dat de autonomie van de zwangere daarvoor zonder meer moest wijken.
Met geen woord ook rept de kinderrechter over het in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (de ‘WGBO’) verankerde toestemmingsrecht waarop iedere zwangere aanspraak maakt. De wet bepaalt klip en klaar: ‘Voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst is de toestemming van de patiënt vereist.’ Afwijken hiervan is in principe alleen mogelijk in het belang van de zwangere zelf als ze niet zelf over de uitvoering van de behandeling kan beslissen. Een vertegenwoordiger behartigt dan haar belangen. Alleen bij een vastgestelde psychische stoornis komt andere wettelijke grondslag in beeld, waarbij we doelen op de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Wij menen dat het met deze ontwikkelingen de verkeerde kant op gaat. Hiermee wordt namelijk een fundamentele grens overschreden, die van respect voor autonomie en integriteit van eenieder die hulp zoekt. Beslissen over medische behandeling is een kernrecht van iedere zwangere. Dat recht kan niet zomaar met een beroep op de belangen van het ongeboren kind opzij worden gezet. Bovendien zal bij de inzet van het strafrecht of bij maatregelen om de zelfbeschikking van de zwangere te overrulen, de vertrouwensrelatie tussen zorgverlener en zwangere nodeloos onder druk komen te staan.
Waartoe de gynaecologie en verloskunde gehouden zijn, is dat alle zwangeren, ongeacht de omstandigheden, de best mogelijke zorg krijgen voor henzelf en hun ongeboren kind. Die zorg kan complex zijn en vraagt soms om een multidisciplinaire aanpak van gynaecologen, psychiaters en neonatologen. Daarnaast kunnen soms ook verschillende instanties betrokken zijn, waaronder de GGZ, de Raad voor de Kinderbescherming en verslavingszorginstellingen. In dit brede team wordt met de zwangere een behandelplan opgesteld voor de bevalling en de periode erna.
Als de tendens zich voortzet om de belangen van het (toekomstig) kind zwaarder te laten wegen dan die van de zwangere, dreigen we binnen de verloskundige zorg in een zeer onwenselijke situatie terecht te komen. De kans is dan groot dat de grens wat de zwangere zich moet laten welgevallen steeds verder opschuift. Zo gaan de mogelijkheden op het terrein van foetale therapie razendsnel. We kunnen steeds meer (erfelijke) ziekten bij de foetus opsporen die voorheen pas na de geboorte aan het licht kwamen. Via foetale therapie kunnen we die ziekten tegengaan of kunnen we de schade die hierdoor bij het ongeboren kind kan ontstaan, voorkomen. Kan de rechter dan bijvoorbeeld ook bepalen dat een ongeboren kind foetale therapie moet ondergaan als de moeder dat niet wil?
Als gedwongen hulpverlening binnen de gynaecologie en verloskunde noodzakelijk is omdat de zwangerschap of de bevalling ernstig wordt bedreigd, dan menen wij dat hoogstens de regels en waarborgen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg daartoe de weg kunnen zijn. Uitgangspunt van die wet is dat ingrijpen in de autonomie en integriteit van mensen die een psychische stoornis hebben, zoals een ernstige verslaving, het allerlaatste redmiddel is om henzelf of hun ongeboren kind tegen de schade die daardoor kan ontstaan te beschermen.
Er wordt wel gefilosofeerd over nieuwe wetgeving die de belangen van het kind tegenover die van de zwangere beter beschermt. Wij vrezen dat zulke wetgeving een desastreuze uitwerking zal hebben op de zorgverlening aan zwangeren. Die zullen zich in toenemende mate aan de zorg onttrekken uit angst voor maatregelen die hun eigen autonomie aantasten of vrijheden beperken. Daarvan zal ook het ongeboren kind de dupe zijn. Laten we binnen de Nederlandse verloskundige zorg het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw hoog in het vaandel houden.